“Wat heb ik hier aan? Is dit echt je cadeautje?” Berre wist niet goed of hij nu blij moest zijn of gewoon verward. “Ja, dit is echt mijn cadeautje. Ik ben er heel lang naar op zoek geweest.” Berre keek nog eens goed. Een doorzichtige kubus. Ongeveer 10cm bij 10cm. Hij krabte eens op zijn hoofd, draaide de kubus in alle mogelijke posities. Maar hij bleef hetzelfde. Er was niet veel aan te zien.

“Het is echt een belangrijk cadeau, je zal er in je leven nog veel aan hebben.” En weg was het kind. Alsof het een droom was geweest. Berre stond daar nog even beduusd. Er was een kind bij hem aan de deur gekomen met een cadeau. Eerst met een heel pleidooi dat het zo’n bijzonder moment was, dat Berre er helemaal niets voor had hoeven doen en dat het cadeau echt speciaal voor hem was. Het jochie had er vriendelijk uit gezien, hij zal het wel goed menen, dacht Berre.

Doorheen zijn leven was Berre de kubus nooit vergeten. Vaak lag het gewoon in zijn nachtkasje. Hij pakte het er wel eens bij, uit gewoonte, wanneer hij aan het telefoneren was. Dan zat hij er een beetje mee te spelen. Soms, wanneer hij ergens mee zat, nam hij de kubus erbij. Hij keek er dan in. Net zo lang tot hij wat hoopte te zien. Soms een reflectie van het licht. Soms zag hij zichzelf. Maar meestal zag hij niets. Het was er gewoon. Het werd zelfs een vertrouwd object.

Toen Berre op middelbare leeftijd was, wist hij op stille moment de kubus altijd te vinden. “Wat doe je toch met die Kubus?” Had zijn vrouw Henriëtte gevraagd. “Kom dan kijken,” zei Berre. Ze kwam dichterbij, keek. “Zie je het dan niet?” “Wat moet ik zien?” Henriëtte kneep haar ogen dicht. “Ik zie niets.” Berre zuchtte met een bescheiden glimlach. “Precies.”

Op een ochtend zat Berre aan de ontbijttafel. Zijn inmiddels volwassen zoon was een nachtje blijven slapen en kwam ook aan de keukentafel zitten. “Pascal, wat zie je als je hier kijkt?” Pascal ging er rustig voor zitten. Zijn ogen begonnen te stralen. “Wat zie je Pascal?” “Ik zie jou. En je ziet er gelukkig uit.” “Ik zie jou ook.”

Berre werd ouder, verloor zijn dierbare Henriëtte aan Alzheimer. Het waren zware jaren geweest. Hij moest zelfs de kubus steeds vaker met Henriëtte delen. Ze begon ervan te houden. Ze zag er kleuren in, lichten, vooral wanneer de kerstboom er stond met lampjes aan, hield ze de kubus vlak voor haar ogen. Ze vond het prachtig. “Zoveel licht!” riep ze dan uit. Nu was Henriëtte zelf naar dat licht toe gegaan. Toen op een avond de bel ging, het was al donker, stond daar het kind voor de deur. Nog steeds dezelfde ontdeugende, maar lieve blik in zijn ogen. “Mag ik de kubus nu weer van je terug?” Berre nam afscheid van de kubus en gaf hem terug. “Maar waarom?” vroeg hij stilletjes. Maar het kind zweeg, glimlachte slechts en vertrok weer.

De kubus. Berre dacht er nog eens goed over na. De kubus. Het was niets. Er was niets van binnen te zien. En toch gaf hij ruimte om na te denken. Rust wanneer hij vermoeid was geweest. Het gaf mooie gesprekken. Want de ene ziet niets in, de ander ziet lichtjes, de ander ziet hoeken en lijnen. Kerstavond, dat was het. Zijn eerste kerstavond alleen. Toch voelde hij zich niet alleen. Want zoals het niets in de kubus vervuld was van alles, zo was de leegte in zijn huis en hart, gevuld met alles. Want waar niets wordt verwacht, maar alles wordt verlangd kan zelfs licht schijnen waar eerder niets te zien was.