Wie op pelgrimstocht gaat, die heeft iets met op weg zijn. Er is geen groter contrast te bedenken dan met deze ‘kleine heilige’, Theresia. 9 jaar lang leefde ze in een slotklooster in Lisieux, zo weinig gekend. Tussen de muren van het klooster. En toch is ze groots, bekend over de hele wereld. Haar levensverhaal werd door velen gelezen en mensen herkenden zichzelf in haar leven van ‘de kleine weg’.

Deze website ‘De Pelgrimage’  is aan haar opgedragen, toevertrouwd aan haar voorspraak. Ze staat in Frankrijk bekend als beschermheilige van het land, samen met de bekende Jeanne d’Arc, daarnaast is ze ‘patrones van de missie’ en jongste kerklerares binnen de Rooms Katholieke kerk.
Wat heeft deze jonge vrouw gedaan, bereikt, om zulke titels op haar naam te hebben? Dat is dus het paradoxale. Ze heeft niets groots gedaan in haar leven, geen prijs gewonnen, geen heldendaad verricht, geen studie afgerond.

Thérèse Martin werd geboren op 2 januari 1873 in Alencon. Ze was de jongste van 5 zussen. Twee broertjes en zusjes stierven jong en zij heeft hen nooit gekend. Wat overigens al wel wat zegt over het verdriet dat haar ouders (beiden zalig verklaard in de R.K. kerk) met zich mee droegen. Thérèse was een grote vreugde voor haar vader en moeder. Als klein meisje was ze een echte spring in het veld, vol van temperament en met een hart van goud. Ze had een goed geheugen, want ze kan zich herinneringen uit zelfs haar babytijd herinneren. Maar het noodlot van haar zo vreugdevolle jeugd sloeg al vroeg toe. Moeder Zelie stierf toen Thérèse 4 jaar oud was. Jaren gingen voorbij maar Thérèse was voor het leven getekent door dit verdriet. Ze toonde extreme overgevoeligheid. Dit verergerde toen haar oudste zus, die zich als een moeder over Thérèse had ontfermd, besloot om het klooster in te gaan. Ze was niet ver weg. Inmiddels woonden ze in ‘Les Buisonnets’ in Lisieux, en het klooster van de karmelitessen stond in het centrum van Lisieux. Maar dichtbij of niet, deze tweede grote verlating schaadde haar. Ze werd ziek en zoals we het in onze tijd zouden zeggen: ze kreeg waanbeelden en kon haar overgevoeligheid niet relativeren. Haar psychische toestand maakte haar ziek. Tot op een dag, toen ze 10 jaar oud was, het beeld van Maria naar haar glimlachte. Ze voelde hoe ze genas. En ze genas ook van haar psychische ziekte die zich ook in haar lichaam had geuit.

Ze wordt ouder en verlangt ernaar het klooster in te gaan. Ze heeft een sterk geloof in Jezus en wil Hem dienen. Dat is het enige dat ze verlangt. Twee van haar zussen zijn inmiddels ingetreden in de Karmel. Zus Leonie zit in een klooster wat verder weg. Celine woont nog thuis en zorgt voor hun vader. Maar Thérèse ervaart haar roeping zo sterk, dat ze toestemming gaat vragen bij haar bisschop. Die vindt dat ze te jong is, ze is immers nog maar 14 jaar oud op dat moment. Haar vader begrijpt de serieusheid van haar verlangen en neemt haar en Celine mee op bedevaart naar Rome. Ze gaan op audiëntie bij de Paus. Daar zijn strikte omgangsregels maar Thérèse verbreekt deze regels door op haar kniëen te vallen en de hand van de Paus vast te pakken. Zij smeekt hem voor toestemming. Hij zegt: ‘Kom kom, als de goede God het wil, dan zal het ook gebeuren.’ Dit ervaart ze als toestemming en zo gebeurt het ook. Op vijftienjarige leeftijd treedt Thérèse in het slotklooster. De breuk met haar vader valt haar zwaar, maar het was wel de goede keuze. Het wordt zwaarder wanneer haar vader achteruit gaat en alzheimer krijgt. Celine verzorgt hem tot zijn dood en vervolgens treed zij ook in bij de Karmel.

Thérèse heeft vele dromen, het liefst wordt ze missionaris. Ook bidt ze graag voor de wereld, voor priesters. Ze schrijft ook brieven met priesters om hen te sterken in het geloof. Helaas staat de gezondheid van Thérèse het niet toe om naar het buitenland te gaan. Haar gezondheid is zwak en ze krijgt tuberculose. Ze accepteert haar roeping en zegt: in het lichaam dat de kerk is, zal ik het hart zijn, de liefde. Het klinkt groots, maar voor haar is het vooral klein. Een kleine weg. Liefde die zich uit in kleine daden naar haar medezusters. Met name die zusters die haar tegenstaan, die ze moeilijk vindt. Juist hen heeft ze extra lief.

Haar zus Pauline, die op dat moment de priorin van het klooster is, geeft haar de opdracht om een autobiografie te schrijven over haar leven. Ze begrijpt de vraag niet, ze is nog zo jong. En wat heeft ze nu meegemaakt? Het wordt een levensverhaal die soms uitmondt in een liefdesbrief aan Jezus. Ze vertelt over haar leven, over hoe ze mensen lief wil hebben en vooral Jezus. Ze schrijft ook over haar geloofsnacht. Over het lijden in haar leven. Want de tuberculose begint zijn tol te eisen. Theresia zal sterven en in het laatste half jaar voor haar dood komt ze in een ‘geloofsnacht’. Ze kan niet meer geloven dat er een hemel is. Ze ervaart de aanwezigheid van God niet meer. Ze kan niet geloven dat ze een plek zal hebben bij Hem, na haar dood. Maar toch blijft ze onuitputtelijk liefde geven aan alle zusters om haar heen. Ze is niet degene die te lijden heeft onder een ziekte, ze is geen slachtoffer. Ze is degene die hartelijk is naar degene die bij haar bed komt. Ze heeft lief tot haar laatste adem.

Zusters die bij haar bed waren om te bidden op het moment dat zij stierf getuigen dat haar gezicht grauw was, vermoeid, op. Na haar dood veranderde dat, werd haar gezicht weer licht, jong. Thérèse heeft gezegd: ik zal mijn hemel vervullen met goed te doen op aarde. Ik zal het rozen laten regenen. Thérèse verlangde naar de hemel, zodat ze nog dichter bij Jezus zou zijn en nog meer mensen kon dienen op aarde. Hen op een andere manier zou kunnen helpen en liefhebben.

Na haar dood kende een klein groepje van zusters haar. Het was een gewoonte om een beschrijving van iemands leven rond te sturen in de kloostergemeenschap wanneer iemand stierf. Haar autobiografie werd rondgestuurd. Deze werd veel gelezen en er kwam meer vraag naar. Zo werd haar verhaal gedrukt en verspreid en werden er vele boeken verkocht. De rest is geschiedenis. En wellicht loopt ze ook een stukje op met jou, op de kleine weg.